tentoonstelling
1989
Heel and toe

Heel and toe

11.11–09.12.1989
de Appel, Prinseneiland 7, Amsterdam
Heel and Toe heet de tentoonstelling die Joke Robaard op verzoek van Stichting De Appel heeft samengesteld. Robaard nam de uitnodiging om een 'klimaat' te laten zien aan, door Jouke Kleerebezem, Maarten de Reus en Lon Robbé te vragen met haar op de plek te reageren en direct op (of in) de muur te werken. Vier kunstenaars, van wie drie vanuit fotografische beelden werken en één vanuit tekst. Geen nieuwe groep of stroming, maar vier individuen, die vanuit een verwante mentaliteit opereren. Vier kunstenaars die met hun werk een afdruk achterlaten, niet alleen letterlijk op of in de muur, maar vooral in de ervaring van de beschouwer, heel and toe. Allen hebben een bijna terloopse manier van presenteren, de werken zijn vanzelfsprekend en ook onontkoombaar door de manier waarop zij zich hebben gehecht. De subjectieve beleving van de kunstenaars staat duidelijk niet op de voorgrond, deze wordt geobjectiveerd. Toch wordt de beschouwer in een persoonlijke relatie tot het werk gezet, dat van hem een actieve houding verlangt. Het medium fotografie is dubbelzinnig: aan de ene kant lijkt het door zijn mechanische karakter objectief; aan de andere kant is er niets persoonlijker dan het kiekje in het familiealbum. Geen enkel ander medium draagt zo diep in zich de aanwezigheid van de afwezigheid: elke kadrering impliceert dat wat niet gefotografeerd is. Een foto die beoogt een weergave van de realiteit te zijn zegt minder over de werkelijkheid dan een foto die bewust een reorganisatie van de werkelijkheid wil zijn, een recreatie van menselijke betrekkingen tot elkaar of tot de dingen. Op eenzelfde wijze kan men omgaan met taal, door de woorden opnieuw te ordenen, waardoor er een verandering in het beeld en de waarde van taal ontstaat. De werken van De Reus, Robaard, Robbé en Kleerebezem maken universele ervaringen zichtbaar, geven de beschouwer de gelegenheid zich opnieuw tot de werkelijkheid te verhouden. Joke Robaard (1953) pelt een foto, zoals een ander een ui pelt, laag voor laag. Al het onnodige en afleidende, iedere zinloze verwijzing of symbool wordt weggeslingerd. Wat overblijft is een essentie, die door Robaard nieuw leven ingeblazen krijgt. Op de foto's die Robaard in De Appel op de plint plaatst, komen mensen voor die zitten, staan, liggen, hurken en knielen. Ze lijken zich vast te zuigen aan de muur. De afbeelding wordt gevangen gehouden in het platte vlak. De foto's functioneren dan niet als een raam naar een andere werkelijkheid, maar als een muur waarop de beschouwer stuit. De foto's van Lon Robbé (1946) gaan eveneens over het verlangen de echtheid van de dingen te ervaren, al gaat Robbé anders te werk dan Robaard. Terwijl Robaard tijdens het maken van de foto nog veranderingen aanbrengt, de foto als het ware kneedt, gaat dit proces bij Robbé vooraf aan het maken van de foto. De foto van een slaapkamerinterieur in De Appel, van plafond tot vloer op de muur gespannen, is zo wazig dat de tastbare vormen bijna abstract worden. De spanning tussen het platte vlak en de gesuggereerde ruimte erachter, de herkenning van vertrouwde dingen en de ontkenning daarvan door de glijdende schaal van de meubels, zetten de beschouwer telkens op het verkeerde been. Vanuit deze onzekere positie kan de kijker zijn verhouding tot de dingen opnieuw bepalen. Maarten de Reus (1961) is niet geïnteresseerd in de afbeelding van de objecten, maar in hun verschijning: hoe doen zij zich aan ons voor, hoe creëer je een leegte waardoor iets in potentie zou kunnen zijn? Zijn lichtbeelden van objecten die opdoemen uit een lange strook zwart papier, stellen de kwestie aanwezigheid / afwezigheid scherp aan de orde. Net als in zijn driedimensionale werk, bouwt De Reus zijn fotowerken, die hij ook wel voorstellen noemt, op. De beslissing een ding te laten verschijnen is altijd gekoppeld aan de beslissing iets anders, dat ook aanwezig is, niet te laten verschijnen. De tussenruimte die zo ontstaat, geeft de platte objecten een ruimtelijkheid die verder lijkt te gaan dan de derde dimensie. Jouke Kleerebezem (1953) eigent zich, in zijn verzameling, woorden en beelden toe, die niet het middel tot de ordening maar de ordening zelf zijn. Kleerebezem denkt dat het onmogelijk is een essentie van woorden en betekenissen terug te halen, maar de vraag ernaar vindt hij interessant. Is het mogelijk op een eenvoudige en directe wijze te communiceren, door woorden in een nieuwe samenstelling en vorm te gebruiken, zodat de beschouwer zich, net als de kunstenaar, zelf een oordeel kan vormen? Kleerebezem wikt en weegt elk woord: hoe beïnvloeden de kleur, de maat, het lettertype, de volgorde en de plaats, de waarde van een woord? En hoe ontstaan tussen de woorden en incidentele beelden de verhalen? Wat de vier kunstenaars bindt is de vraag naar een continue spanning in de tussenruimten. Tussenruimten die kunnen ontstaan in het verglijden van platheid naar diepte, van tastbaarheid naar abstractie, van woord naar beeld, van specifieke naar universele situaties, van subject naar object, van herinnering naar 'hier en nu' naar toekomst.’ (‘Heel and Toe’, Nieuwsbrief De Appel, 4 (1989) 6.)