tentoonstelling
1988
IFP (Information Fiction Publicité)…

IFP (Information Fiction Publicité) "Installatie"

14.05–05.06.1988
de Appel, Prinseneiland 7, Amsterdam
‘Nog niet zo lang geleden diende een kort geding over het copyright op de blauwe lucht. Verontwaardigd had de KLM dit aangespannen tegen een andere luchtvaartmaatschappij die het waagde evenals zij de wolkenhemel te gebruiken in een advertentiecampagne. De KLM won, mede dankzij het argument de 'first airline in the world' te zijn, en kon voortaan de lucht 'claimen'. Als de Franse kunstenaarsgroep IFP transparante foto's van wolkenhemels in de lichtboxen tentoonstelt, schrijft de criticus Jerôme Sans terecht dat zij daarmee een van de meest 'verbruikte' beelden uit de media gebruiken die er bestaan. IFP is zich daarvan bewust: door een cliché te gebruiken en te herhalen, valt de aandacht niet op het gepresenteerde beeld zelf, maar op de presentatie ervan. De 'expositie' wordt onderwerp van het 'discours', samen vormen zij een constructie, waarin via bepaalde methoden en regels en via informatie die vaak lijkt op reclameteksten, een fictie wordt opgebouwd. Die fictie is de individuele taal van de kunstenaar. IFP staat dan ook voor: 'Information, Fiction, Publicité'. Een catalogus, door IFP samengesteld ter gelegenheid van hun tentoonstelling in het ARC, Musée d'Art Moderne, in Parijs, staat bol van de teksten over de wolkenhemel van de hand van Ad Reinhardt, Carl Andre, Merleau-Ponty, Cézanne, Matisse. Malevich en Klein. Als motto voor het catalogusgedeelte dat 'exposition' heet (in het Frans betekent exposition behalve tentoonstelling ook blootstelling aan licht, exposure time) staat een zin van Wittgenstein: 'wolken kun je niet construeren'. Alles in deze catalogus staat bijna tussen aanhalingstekens want het gaat hier om de presentatie, de manier van tonen, de kaders, de lichtbakken, en om de catalogus als onderdeel van hetgeen te presenteren is. Het is overigens opvallend hoeveel kunstenaars zich met de analyse van het tonen bezighouden: de projectoren met lichtbundels bij Mucha, Pitz, Leccia, de sokkels bij Vermeiren, de lijsten bij Vercruysse en Dujourie, alle wijzen zij op een analytische benadering van de condities waaronder kunst wordt gepresenteerd. Een benadering die qua inhoud verwant is aan de conceptuele kunst uit de late jaren '60, maar zich in een totaal andere vocabulaire presenteert. Het lijkt er ook op dat de Europeanen zich meer met kaders, de omstandigheden en de ruimte bezighouden. In Amerika daarentegen geven kunstenaars als Koons, McCollum of Steinbach een draai aan het kunstprodukt zelf, dat of een ironisch, kitscherig karakter krijgt of tot fictie wordt (een voetbal, een pak cornflakes) met de bedoeling commentaar te leveren op de commercialisering van de kunst zoals die vooral in de Verenigde Staten sterk is toegenomen. IFP bevindt zich tussen beide atmosferen in: op een tentoonstelling bij de galerie Hussenot in Parijs maakten zij een grote wandschildering van een gestileerde hand die een leeg kader met afgeronde hoeken vasthoudt. Het was duidelijk een boodschap, maar er was geen tekst die het beeld ondersteunde. Pas na langer kijken werd duidelijk dat het hier om de tekening van een overbekende Franse reclame ging: de campagne voor de 'Carte Bleue', een van de in Frankrijk gangbare creditcards. Om 'leegte' te laten zien had IFP ditmaal geen wolkenhemel nodig: de wand van de galerie zelf was voldoende.’ ('Aanhalingstekens openen...', Nieuwsbrief De Appel, 3 (1988) 2.)